woensdag 30 januari 2013

Gevaren van de Doe-democratie


Helaas heeft de doe-democratie ook aanzienlijke nadelen, alleen zijn die op het eerste gezicht minder zichtbaar. Wat moeten burgers doen als ze het oneens zijn met de manier waarop de buren de groenvoorziening verzorgen? En waar kunnen burgers reclameren als ze geen zin hebben in een maandelijkse buurtactiviteit waardoor ze hun auto niet voor de deur kunnen parkeren?” Liever even reclameren dan je auto een dag wat verder weg parkeren. Is dat het gevaar van de doe-democratie?

Laatst las ik een column van Chris Aalberts over de gevaren van de doe-democratie. Doe-democratie is dan een manier van regelen van de samenleving waarbij burgers niet meer wachten op politieke besluiten, maar zelf maatschappelijke kwesties oplossen zoals het onderhoud van speeltuinen en de groenvoorziening of lokale voorzieningen voor ouderen. In bovenstaande quote zouden dan de bezwaren staan tegen de doe-democratie. Het bezwaar komt er eigenlijk op neer dat we de democratie hebben uitbesteed aan de politici. Daar kun je naartoe als je het niet eens bent met je buurtgenoten, niet naar je buurtgenoten zelf! Geen wonder dat het niet goed gaat met de sociale cohesie zou je zeggen. Buurtgenoten praten niet meer met elkaar. De doe-democratie wil dat klantgedrag tegen gaan door burgers ertoe te brengen met elkaar te bespreken wat er moet gebeuren. Nu is het bezwaar van Chris Aalberts dat de buren weer met elkaar moeten praten. Ja, hallo, dat was de bedoeling van de doe-democratie juist.

Toch knaagt er iets
Ik noem de doe-democratie liever de alledaagse democratie. De grote lijnen zou ik het liefst via de getrapte verkiezingen aanpakken, maar eenvoudiger alledaagse zaken dicht bij huis zou ik graag terugbrengen op buurtniveau. Dat heeft voordelen voor de sociale samenhang, maar zorgt ook dat de mensen zelf verantwoordelijkheid kunnen nemen. Wij worden er duidelijk gelukkiger van en de buurt beter. De overheid hoeft niet alles vast te leggen en er is ruimte om echt op maat te besluiten. Zo hebben wij een zandbak in de openbare ruimte. Dat zou de overheid op afstand nooit accepteren, want als je het hier toelaat, moet het overal en dat kan niet, want een zandbak vraagt nogal wat beheer. Neem alleen het zorgen dat de katten er niet in piesen en poepen.

Ik merk in de praktijk dat er zeker gevaren zijn. Die liggen juist niet in de sfeer van ergernis dat ik mijn auto niet kan parkeren omdat de buurt voor een dag moeilijker bereikbaar is vanwege gezamenlijk groenonderhoud. Het voorbeeld van Aalberts is ongelukkig gekozen, maar er zijn gevaren. Die bezwaren zijn veel fundamenteler en zijn nog niet opgelost.
  1. Het gemak waarmee mensen uitgesloten worden van de besluitvorming
  2. Het omgaan met conflicten in de buurt die niet meer via de overheid lopen
  3. Het gemak waarmee de rekening bij anderen wordt gelegd.
Uitsluiting van minder populaire ideeen
Sommige mensen hebben moeite met vergaderingen. Het vraagt nogal wat om in een vergadering een minder populair standpunt te verdedigen. Sommigen zien dan liever af van de vergadering en blijven morrend thuis. Ik heb enkele keren meegemaakt dat op zo'n vergadering dan gezegd werd dat de mensen die er niet bij waren blijkbaar tevreden zijn. Wij beslissen en hullie hadden maar hun mond open moeten doen. Daarom moet je permanent toetsen of iedereen betrokken kan worden en zal je vaker sociocratisch moeten beslissen in plaats van vingers opsteken. Wie niet goed kan debatteren en een hekel heeft aan vergaderen moet ook gehoord en gerespecteerd worden.

Nazorg na moeilijke debatten
Tweede is het ontstaan van conflicten. Als je bij ons een dakraam wilt plaatsen gaat dat via de Vereniging van Eigenaren. Maar hoe moet dat als de vereniging niet akkoord gaat? De meerderheid van de vergadering beperkt jou dan. Is dat een onzichtbare ambtenaar, dan hoeft dat geen invloed te hebben op de relatie met de buren. Nu moet je niet alleen met elkaar besluiten, maar je moet ook het weer goed maken na een moeilijk besluit. Leerzaam, maar niet altijd gemakkelijk.

Eerlijk de rekening neerleggen ook al is dat pijnlijk
Derde is een meer algemeen probleem dat ook al bij de vertegenwoordigende democratie speelt. Wij hebben een parkeergarage in ons buurtje. Iedereen die een auto heeft, moet aan die garage betalen. Maar nu er minder auto's zijn (vanwege de crisis en het gebruik van autodelen) zijn er minder mensen om de rekening mee te delen. De autobezitters wilden dus liever de rekening bij iedereen neerleggen. Dan betaalt iedereen een beetje meer en worden de autobezitters niet te zwaar aangeslagen. In de discussie wordt al snel degene die niet wil meebetalen aan de auto van anderen neergezet als een zeur. Zo'n klein beetje extra kun je toch wel betalen? Wees eens solidair! Gelukkig is in onze gezamenlijke oprichtingsacte vastgelegd dat de kosten van de parkeergarage voor autobezitters zijn. Daar kun je je dan op beroepen. Maar vaak zijn die rechten van minderheden niet zo duidelijk vastgelegd. Dan moet je daar alert op zijn en dat gaat niet vanzelf goed. (Het is juist andersom: om rechten van minderheden te mogen beperken is juist een wettelijke basis nodig).

Toch is dat niet speciaal een probleem hier in de buurt. Hoe gemakkelijk wordt niet de rekening van een probleem over iedereen uitgesmeerd om geen gezeur te hebben? Iemand blijft roken en zorgt voor hogere ziektekosten? Ach de rekening wordt toch over iedereen uitgesmeerd. Of leg de rekening van de Grieken bij de Nederlanders en Duitsers neer en dan boos zijn als daar eisen tegenover staan.

De alledaagse democratie vraagt nogal wat inzet om het echt goed te doen. De manier van besluitvorming, rechten voor minderheden en niet alleen de meerderheid beslist. Het doet denken aan de tijden van vroeger toen de vertegenwoordigende democratie werd uitgevonden. Ook toen moesten rechten voor minderheden bevochten worden (ja zelfs meerderheden: in Griekenland mochten de vrouwen en slaven niet meebeslissen, het algemeen kiesrecht hier is ook pas van begin vorige eeuw).

Schaduwzijden
Mijn les: alledaagse democratie is een nieuwe uitdaging en is in veel buurten niet automatisch een goede oplossing. Verdergaan op die weg geeft grote kansen en is leerzaam. Maar vergeet niet te zien dat er schaduwzijden zijn en maak daar ook afspraken over. Zie ook: de Wij maatschappij

dinsdag 29 januari 2013

Koningschap met inhoud

Het werd gisteren nog enkele keren herhaald. Willem Alexander wilde geen koningschap zonder inhoud. Maar houdt dat ook in dat hij vergaande bevoegdheden moet hebben? Beatrix heeft duidelijk veel aandacht gegeven aan de inhoud en had veel inhoud, maar niet veel gebruik gemaakt van haar macht. Misschien is macht ook iets dat je op hoog niveau maar zelden moet gebruiken. Maar die macht is behoorlijk groot.

Hindermacht
De regering wordt gevormd door de koning en de ministers. De minister-president en de overige ministers worden bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen. Dat is al heel wat beter dan vroeger toen de koning deze benoemde en ontsloeg. (Een Koninklijk Besluit wordt koninklijk genoemd, omdat het als eerste wordt ondertekend door de koning(in). Daarna ondertekenen de betrokken ministers. Onder een Koninklijk Besluit moeten beide handtekeningen staan.) Maar het is en blijft vastgelegd dat de koning lid is van de regering.

De koning heeft dus in theorie veel hindermacht. Alle wetten en koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend. Het is niet zo dat een koning een wet kan uitvaardigen. De koning zal die hindermacht niet gemakkelijk gebruiken. Het zal bij verkeerd gebruik het einde zijn van de rol van het koninklijk huis. Toch is een ceremonieel koningschap niet zonder inhoud. Ja, in een ceremonieel koningschap maakt de koning geen deel uit van de regering. Hij geldt wel als staatshoofd maar heeft grondwettelijk gezien geen macht in het landsbestuur. Dat betekent dat hij dan niet zijn handtekening hoeft te zetten onder wetten om deze rechtsgeldig te maken (de zogenoemde koninklijke bekrachtiging). Het is tekenend dat het Koninshuis zo aan die handtekening hecht. Dat neemt niet weg dat ik vaak de Kersttoespraak van de Koningin met genoegen heb gelezen.

Je zal maar koninklijk zijn
Mijn vader heeft Juliana en Beatrix van dichtbij meegemaakt en spreekt altijd met veel respect en bewondering over Beatrix. Hij was bepaald niet gecharmeerd van de rol van het staatshoofd in de formatie. Hij was zelf als informateur betrokken bij de formatie van het kabinet Den Uyl en vond het verkeerd dat zij zo graag een regering van Den Uyl wilde. Gelukkig is die rol inmiddels uitgespeeld.

Maar we moeten niet vergeten dat het lastig is bescheiden te blijven als je koninklijk bent. Je wordt omgeven door mensen die houden van de macht die je uitstraalt. Doe je gek, dan is het niet gemakkelijk om gecorrigeerd te worden. Je verwart snel jezelf (als mens) met het instituut (de koning) waar je voor staat.

Zo kwam in gesprek met Juliana eens  stadhouder Willem III als voorvader aan de orde (dat was de man die in Engeland zijn schoonvader (Jacobus II) moest bevechten nadat deze was afgezet. Hij zorgde vervolgens dat hij en niet de zoon van Jacobus II koning werd.) Juliana was niet blij met deze actie (tegen de absolute monarchie die Jacobus wilde). Toen mijn vader opmerkte dat deze Willem II geen voorvader was van Juliana, maar kinderloos gestorven was en dus geen voorvader, voegde hij per ongeluk toe: "Als wij in onze familie iemand hebben die kinderloos gestorven is, noemen we deze toch geen voorvader?". Dat kwam hem op een reprimande te staan die tekenend is voor hoe het koninklijk huis over zichzelf denkt. "U zou dus uw familie met de mijne willen vergelijken?" Als het er op aankomt zijn wij blijkbaar minder constateerde mijn vader. 

Dat zien we ook als genoemd wordt dat de koninklijke familie zich altijd voor het land heeft ingezet. Komend uit een familie van landarbeiders die zich opwerkten via de vakbeweging kan ik net zo goed zeggen dat mijn familie zich altijd voor het land heeft ingezet. Maar de koninklijke familie heeft zich veel ontzegt? Moet je eens kijken hoe de boerenknechten het hadden in de tijd van Willem I.

Een beetje dom
Mijn vader maakte Bernhard mee tijdens een diner ten tijde van de Lockheedaffaire. Hij had zich afgevraagd hoe dat zou gaan. Wat uiteindelijk gebeurde was dat Bernhard zelf het onderwerp aansneed en er schuldbewust over sprak. Maar nu komt het: Bernhard noemde zichzelf over het paard getild! Dat siert zo'n man dan weer. Hij maakte zich er niet vanaf door zich een beetje dom te noemen. Zou de rest van de familie zien hoe groot het gevaar is dat zoiets opnieuw kan gebeuren?

Nu moeten we dus aannemen dat het citeren van een brief van Videla door W-A "gewoon een beetje dom" was en nu zegt iedereen dat Willem Alexander klaar is voor het koningschap. Zal hij weten dat het citeren van Videla meer dan een beetje dom was? 

Mijn zegen heeft hij. Hij komt uit een goede familie en Maxima bezit een behoorlijke dosis verstand. Maar laat hij vooral niet denken dat het om hem gaat. Je moet nooit jezelf verwarren met waar je voor staat. 

Die bescheidenheid wens ik hem toe. 

En een koningschap met inhoud, maar liever zonder lid te zijn van de regering.

vrijdag 25 januari 2013

De fantasie van de één kan de werkelijkheid van een miljoen anderen veranderen.

De design principes van Toekomstig Internet gaan de spelregels van de informatiesamenleving bepalen. Niet minder dan dat. Welk gedrag wenselijk is en welk niet ligt besloten in de blauwdruk van nieuwe internet diensten. Dit is helaas een onzin-zin in een prachtig stuk.

Om de een of andere reden moeten rapporten over de toekomst van internet altijd met ronkende teksten gepaard gaan. Zelfs het degelijke “Toekomstig Internet” maakt zich er helaas schuldig aan. Niet minder dan dat. Het gaat hier om een verkennend onderzoek naar het toekomstige internet en de gevolgen hiervan op de beleidsterreinen van BZK en eigenlijk zou het leesvoer moeten zijn voor iedereen, zij het dat het nogal wat kennis veronderstelt.

Waarde van stromingen en ideeen in de samenleving
Wat opvalt is het gebrek aan waarde dat gehecht wordt aan ideeën. Ontwikkelingen zijn immers vaak technologiegedreven stellen de auteurs. Ik ontken dat niet. Het valt mij echter vaak op dat een technologie bloeit als de samenleving er rijp voor is, als een idee al gemeengoed is geworden. Er wordt heel veel ontwikkeld, maar sommige zaken slaan gewoon niet aan. En natuurlijk gaat het verschrikkelijk snel, maar er blijft ook heel veel constant.

Neem de technologie om op afstand een concert af te luisteren. De uitvinding van deze techniek heeft de wereld veranderd. Maar is die verandering technologiegedreven? Ik heb het hier immers over de telefoon. Het beluisteren van concerten sloeg er niet bij aan. Nee, het eeuwenoude praten met elkaar, dat werd de succesfactor voor de telefoon. Mensen spreken al eeuwen met elkaar, dat is door de techniek op grotere afstand mogelijk gemaakt.

Veel gedragingen veranderen niet onder druk van technologie
Je vraagt je af wat de auteurs honderd jaar geleden over de auto zouden hebben geschreven. En ja, de auto heeft de wereld veranderd. Maar dan moet je denken aan: het leren omgaan met een lening om iets te financieren, de waarde van verzekeringen en de nummerbordenregistratie. Natuurlijk is er veel veranderd door de auto, maar nog steeds accepteren mensen een uur reistijd voor hun werk. Die constante mis ik in het werk.

Nu terug naar het stuk. “Een reductie van administratieve lastendruk en vermindering van overheidsuitgaven kan mogelijk tegelijkertijd met een kwalitatief betere dienstverlening worden gerealiseerd” (pag 67). Hier geldt waarschijnlijk de regel die ook opgaat bij de introductie van de veiligheidsgordel. Door de introductie van de veiligheidsgordel gaan mensen ongemerkt harder rijden, waardoor de onveiligheid gelijk blijft. Zo denk ik ook over de administratieve lasten. Ik denk dat de ICT mogelijk maakt om met de zelfde druk meer administratieve lasten op te leggen.

Democratie
Tenslotte de democratie. Gesteld wordt dat de overheid gemakkelijker groepen burgers kan bereiken en nieuwe verrijkte reflexieve informatie mogelijk wordt. Dat is opnieuw een mogelijkheid en het lijkt mij wenselijk. Een gevaar is echter dat in real life mensen naar diverse meningen moeten luisteren, maar dat op internet helemaal niet hoeven. Het is gemakkelijk je te ontrekken aan interactie.

Natuurlijk kan de legitimiteit van het bestuur vergroot worden. Maar is de kans niet groter dat de legitimiteit van het bestuur kleiner wordt? Internet maakt het mogelijk om je in discussies te beperken tot gelijkgestemden, alleen materiaal te lezen van gelijkgestemden en te debatteren met gelijkgestemden. Internet werkt naar mijn idee niet democratiserend, maar kan een democratiserende tendens die reeds in de samenleving is versterken. Nu de trend is dat de legitimiteit van het bestuur onder druk staat, zou internet die trend wel eens kunnen versterken.

Wat blijft gelijk?
Over de rol van de overheid moet toch nog erg veel gedacht worden. Vooral over de zaken die constant zullen zijn in gedrag. Dit alles neemt niet weg dat er een mooi onderzoeksrapport ligt. Over locatie bewuste sociale netwerken, over internet of things (dingen die verbonden zijn met internet) en over regulation by design. Ook over de afbraak van de macht van instituties worden verstandige dingen gezegd. Maar of het in de toekomst nog mogelijk is om een vraag te stellen die niet voorgeprogrammeerd is en waarop een ontvanger in dienst van de overheid kan handelen moet nog veel worden nagedacht. De design van het internet maakt dingen mogelijk. Maar onderschat niet de kracht van een idee. De fantasie van een persoon kan de werkelijkheid voor miljoenen veranderen (naar Maya Angelou): internet kan dat mogelijk maken, maar genereert het niet.

Internet maakt wenselijk èn onwenselijk gedrag mogelijk. En brutaal, onzedig, ondemocratisch en machtsmisbruikend gedrag zal blijven bestaan. Welk gedrag wenselijk is en welk niet, ligt dan ook niet besloten in de design-principes van internet. Gelukkig kan dat ook helemaal niet.


dinsdag 22 januari 2013

Open data en vertrouwen op burgertoezicht

Gisteren was ik op het symposium Open data Open Spending van de Algemene Rekenkamer. Idee was dat elke Nederlander wil weten of zijn belastinggeld goed wordt besteed, zeker in tijden van forse bezuinigingen. De digitalisering van de media en de opkomst van open data bieden grote mogelijkheden. Kunnen open data leiden tot betere verantwoording van publiek geld en uiteindelijk tot een betere overheid?

Rekenen op het oog van de meester
Diverse mooie voorbeelden kwamen aan de orde. Ik denk dat deze ontwikkeling zeker doorzet. Britse burgers kunnen via www.wheredoesmymoneygo.org tot op detailniveau de besteding van hun belastinggeld nagaan. Dat gaat in Nederland ook komen. Maar leidt dat ook tot een betere overheid? Gaan burgers de overheid controleren en tips geven ter verbetering?

Dit burgerperspectief komt met horten en stoten steeds terug. En de mogelijkheden zijn er zeker. Zo zou de Fietsersbond deze winter mensen kunnen laten twitteren over fietspaden die niet gestrooid zijn, voeg de locatie toe en je krijgt een prachtig overzicht van de wel en niet goed gestrooide fietspaden. Vergelijkbaar met de Uksnowmap. (http://uksnowmap.com/) die op basis van tweets aangeeft waar en hoeveel het sneeuwt. 

Burgers kunnen dus zeker bijdragen aan een beter toezicht. En zelfs de gedachte dat burgers mee kunnen kijken kan leiden tot verbetering.Het oog van de meester maakt het paard vet. Het VK heeft er besparingen mee ontdekt.

Soms moet je niet rekenen op burgers
Er zijn ook mensen die juist er op wijzen dat burgers op de overheid willen vertrouwen. En die hebben natuurlijk ook gelijk! Men zou kunnen zeggen dat de cafébrand in Volendam (2000/2001) en de vuurwerkramp in Enschede (2000) de teruggang inluidden, weg van het burgerperspectief, terug naar de overheid. Deze gebeurtenissen waren veel voor overheden een reden om het toezicht wat steviger neer te zetten. Bouwen zonder de regels na te leven werd harder aangepakt. Bij een brandgevaarlijk café dient de overheid niet te wachten op tips van burgers. De burgers moeten er op kunnen vertrouwen dat onder toezicht staande organisaties de wet naleven. Burgers zijn daarbij nog steeds een belangrijke tipgever. Rekenen op het burgerperspectief en horizontale verantwoording gaat te ver.

Burgertoezicht en sectoren
Wanneer moeten we nu juist rekenen op de overheid en de formele toezichthouder, wanneer op onszelf? Waar een specialist keuzen maakt die zeer specifiek zijn kan (alleen) een expert het hele proces nagaan en zien of de keuze correct was. Dat kunnen burgers en bedrijven juist niet. Denk aan het organiseren van een grote manifestatie: een echte specialist weet waar mensen heen zullen rennen, hoe mensen reageren onder paniekomstandigheden. Om nog maar niet te spreken van vliegtuigonderhoud. Dat laat je ook niet over aan burgers (hoewel het vrijgeven van data of en wanneer controles en onderhoud hebben plaatsgevonden heel goede prikkels geven). 

Daar staat tegenover dat bij het onderhoud van de openbare ruimte, in de verpleging en verzorging, in het onderwijs en het toezicht op woningcorporaties een wereld te winnen is. Als een expert nodig is om te controleren of iets degelijk is, moet je niet rekenen op burgers, maar als een burger kan controleren of iemand gestrooid heeft of het vuil meegenomen, moet je daar gebruik van maken. Eerder schreef ik al over het verschil tussen toezicht door technocraten, burgers en collegiaal toezicht (plaatje uit Waarom technocraten het land niet kunnen redden. ) Daar heb ik een indeling gemaakt die kijkt naar bendodigde expertise (specificiteit) en aantal keren dat er transacties zijn (transactionele intensiteit)

Open data bieden veel meer mogelijkheden dan ik hier in een blogje kan beschrijven, maar er is een wereld te winnen. Alles op een hoop gooien en altijd rekenen op horizontaal toezicht (van burgers en bedrijven) is echter niet op zijn plaats. Waar burgers al komen en snel iets kunnen zien is het zonde niet van oplettende burgers gebruik te maken.  

Prima dat de Algemene Rekenkamer die discussie verder voedt. 

Meer
http://www.verbeterdebuurt.nl/  meldingen doen openbare ruimte

woensdag 16 januari 2013

Organisatiekracht buurten niet af te dwingen

Steeds vaker wil de overheid bouwen op eigen initiatief van bewoners. Ik ben daar erg voor en zie de voordelen. Maar het is veel minder eenvoudig en zeker niet voorspelbaar te organiseren vanuit de overheid. De belangrijkste les is dat de overheid (als men het vanuit de overheid wil stimuleren) onderscheid maakt naar de organisatiekracht en soort organisatiekracht die in de buurt aanwezig is.

Bewoners runnen buurthuis
Buurtbewoners in Utrecht runnen in De Nieuwe Jutter bijvoorbeeld hun eigen buurthuis. Het is geboren uit verzet tegen de sluiting van het buurthuis. De bewoners hadden overigens al een bewonersorganisatie. Ze bereikten, dat samen met woningcorporatie Bo-Ex en de gemeente Utrecht werd gewerkt aan een nieuwe opzet voor De Jutter. Bo-Ex kocht het pand en de wijkbewoners verenigden zich in een beheergroep. En die zorgt nu voor de dagelijkse gang van zaken in De Nieuwe Jutter.

In St Annaparochie sturen de buurtbewoners op inhoud mee met het multifunctioneel centrum. Bewoners kiezen het bestuur en het bestuur bepaalt wie er mag huren en wie niet. Zo bepalen de bewoners de mix van organisaties die in het gebouw zitten en leggen daarmee de basis voor eventuele samenwerking. Er is een bibliotheek, muziekschool, jongerenruimte, ouderenruimte, fysiotherapeut, werkplekken voor sociaal cultureel werk, bar en grote zaal. In de buurt wonen ongeveer 10.000 mensen. Hier is de rol van de bewoners wezenlijk anders dan bij De Nieuwe Jutter.

Leefbaarheidsactiviteit en groenperkjes
In andere buurten mag je blij zijn als je met een leefbaarheidsbudget iets van de grond krijgt. Of wat ook erg succesvol kan zijn: je geeft bewoners de ruimte om stukjes groen zelf te beheren. Deze initiatieven vergen minder organisatiegraad, zijn op de korte termijn gericht en dragen bij aan de samenhang in de buurt. Maar het is hier de gemeente die met de ideeën komt.

Wat kan aanslaan in de buurt?
Hoe kun je nu beslissen welke initiatieven passen? Nog even los van de vraag of het initiatief niet uit de bewoners zelf zou moeten komen is er een interessante indeling die Hurenkamp, Tonkens, & Duyvendak ooit aangaven. Zij maken onderscheid naar gemeenschappen met veel en weinig intern contact en veel en weinig extern contact. Je kunt bijvoorbeeld een gesloten gemeenschap hebben met veel intern contact, dan past een cooperatie, waarbij de overheid betrokkenheid toont maar waar de subsidie niet van het grootste belang is. Erkenning van de eigen kracht van organisaties is veel belangrijker. Een buurt waar weinig intern en weinig extern contact is moet het juist hebben van op korte termijn gerichte initiatieven vanuit de overheid.Doelen voor de lange termijn zijn daar veel moeilijker af te spreken omdat er te weinig vertrouwen op eigen kunnen is (en waarschijnlijk voor de korte termijn terecht).

In schema hier: 

Uit het schema blijkt dat in moeilijke buurten - waar weinig interne samenhang is en mensen geen eigen organisaties hebben en ook weinig extern contact is - , het overdragen van verantwoordelijkheid aan de buurt al snel faalt. 

Organisatiekracht is niet overal aanwezig en ontstaat niet waar geen vruchtbare bodem is. 

Juist waar geen vruchtbare bodem is, is extra inspanning van de gemeente nodig. Bezuinig je in zwakke buurten op buurthuizen en voorzieningen, dan is de kans groot dat de aanwezige infrastructuur verdwijnt. Juist daar zullen bezuinigingen een soort vliegwieleffect teweeg brengen. Daar valt de bezuiniging extra zwaar uit. 

Waar wel vruchtbare bodem is, hoeven bezuinigingen niet zwaar toe te slaan. Maar daar zullen de bewoners extra sterk zijn in het opzetten van een lobby om het geld te behouden.

Verschil maken is in de toekomst van het grootste belang. Dat worden lastige keuzen.


maandag 14 januari 2013

Een haatmailer beledigen is als een steen werpen in de modderpoel

Hans Spekman ontvangt veel haatmails en wilde dat nu eens aan de orde stellen. Hij heeft de mails online gezet om de mensen eens te laten nadenken over deze mails en het gebrek aan beschaving dat deze mails tonen. Theodor Holman van het Parool greep dit direct aan om het op te nemen voor deze haatmailers. Moeten we begrip hebben? Nee, maar het online zetten helpt niet. Een haatmailer beledigen heeft ook geen zin. Het is als het werpen van een steen in een modderpoel: men bespat alleen zichzelf.

Theodor Holman opperde dat het gaat om mensen die niet zo goed gebekt zijn als “wij”, ons soort mensen. Het zijn lieden die zich vermoedelijk op het eerste gezicht verwant voelden met hem, of zich verwant met hem zouden willen voelen, maar dat niet kunnen. Ze voelen zich door hem in de steek gelaten, verraden. Holman heeft ongelijk.

Hoezeer ik ook denk dat je moet nadenken over wat mensen zeggen en kijken naar waarom ze zich opwinden, is dat een onderschatting van het probleem. We raken gewend aan dergelijke haatmails, maar toen er nog geen mail was reageerde men lang niet zo vaak met scheldkanonnades per telefoon. Dat is omdat telefoon niet anoniem is: je spreekt iemand aan en die kan boos worden, antwoorden, of nog erger: jou herkennen! Vroeger vielen mensen nog wel eens op omdat ze zo beschaafd waren, dat krijgt nu geen aandacht meer. De mensen die een kunst maken van het grof beledigen krijgen aandacht. 

Dat is jammer. Geen spitsvondigheden meer zoals het bekende "Winston, if I were married to you, I'd put poison in your coffee" (Lady Aston tegen Winston Churchill) waarop de reactie kwam "if you were my wife, I'd drink it." Of tegen de boze PvdA-er die opzegde als lid om lid te worden van de PVV: "Mooi, dan gaat de gemiddelde intelligentie in beide partijen tenminste nomhoog"

Anonimiteit kan een forse bijdrage leveren aan hufterig gedrag. Het blijkt dat in culturen waarin soldaten zich onherkenbaar maken gewelddadiger zijn dan waar soldaten dat niet zijn. We kunnen wel denken dat we zelf ons niet slecht zullen gedragen, maar een combinatie van anonimiteit en groepsdruk kan ons helaas veranderen, zodanig dat we onszelf kunnen verbazen.

Nu anonimiteit gemakkelijker te regelen is, is het ook nodig om de beschaving wat dat betreft op te krikken. En dan heb ik het niet alleen over haalmails van verzonnen namen. Met email ben je als je reageert al snel anoniem, ook als je je naam erbij zet. De drempel om te reageren en boos te worden is gewoon laag. Mensen schelden ook gemakkelijker op een bedrijf als ze een klacht hebben per email, dan als ze dat per telefoon doen. Het voelt toch anoniemer. 

Het heeft inmiddels een naam, dus het bestaat. Het heet het “Online disinhibition effect”. John Suler noemt het giftige ontremming. 

Kortom, Hans Spekman verdient sympathie. Helpt zijn actie echter? Dat is maar zeer de vraag. Het op facebook zetten van de emails zou even kunnen helpen, maar we gaan het schelden steeds gewoner vinden. Natuurlijk is het vooral goed dat hij de kans grijpt om ons te laten nadenken over dergelijke ontremming.

Maar er zou meer moeten gebeuren. Misschien zou het helpen eens leuke spitsvondige reacties te bedenken op dergelijke dommme emails. Je kunt die mensen immers beter belachelijk maken dan serieus nemen. Terug beledigen helpt niet want dat voedt het debat alleen maar.

Of misschien moeten we op facebook allemaal zo'n ouderwets tegeltje plaatsen."Een haatmailer beledigen is als een steen werpen in een modderpoel: men bespat alleen zichzelf" (naar Inayat Khan)

Maar van mij mag ook als standaard reactie dat uit onderzoek blijkt dat haatmailers een klein piemeltje hebben.


P.S. Misschien is dat tevens iets wat in de opvoeding belangrijker wordt. Nu de anonimiteit gemakkelijker is dan vroeger, met internet en zo, wordt het belangrijker om een intrinsieke motivatie te hebben om op tijd jezelf een halt toe te roepen.

woensdag 9 januari 2013

Burgers en de macht der gewoonte

Rond burgerparticipatie en bestuur is nogal eens strijd nodig van burgers om zelf verantwoordelijkheid te kunnen nemen en zelf (mee) te kunnen beslissen. Dat is een strijd tegen een grote macht, namelijk de macht der gewoonte.

Veel burgers ergeren zich aan de overheid, de regels en de bureaucratie. Als ze iets willen, zeggen ze te stuiten op onwil van de overheid. De gemeente weigert te doen wat het handigst of best is. Dat is echter meestal niet het geval (was het maar zo simpel). Het kan zijn dat de overheid tegenover de wensen van een groep burgers het algemeen belang wil bewaken. Dat is legitiem. Denk aan het opvangcentrum voor willekeurig welk probleem: het moet ergens komen. Dan kunnen burgers mee praten over handhaving etcetera, maar niet over de plek: dat is aan de volksvertegenwoordiging. Dat zou ik niet willen veranderen. Maar soms is het niet het algemeen belang wat in conflict komt met het bewonersbelang. In burgerparticipatie-projecten merk ik dat nogal eens een ander probleem speelt. Dat is de strijd tegen de macht der gewoonte.

Gemeente praat met bewoners
Neem een bouwproject op een mooi plekje in een dorp. De omwonenden lopen te hoop tegen een projectontwikkelaar die daar (naar maatstaven van het dorp) hoog wil bouwen, wat gezien het bestemmingsplan mag. De gemeente neemt het over en koopt de projectontwikkalaar uit. Nu stelt de gemeente een werkgroep in met de gemeente, bewoners, belanghebbenden en gemeentelijk woningbedrijf. De werkgroep krijgt een budget en andere randvoorwaarden mee. Tot zover niets vreemds.

Vervolgens begint de strijd tegen de macht der gewoonte. Er moet een architect komen en een bouwadviseur. Daar weten de gemeente en het woonbedrijf alles van. Ze stellen een architect aan en benaderen een bouwadviseur en gaan aan de slag. In de werkgroep zijn diverse discussies die moeizaam lopen en daar is alle aandacht voor. De bewoners beseffen pas achteraf dat de architect en bouwadviseur al benoemd zijn zonder dat ze goed hebben nagedacht over wat zij zelf willen. Dat is niet vreemd. De bewoners zijn gewend te protesteren, maar niet om een architect of bouwadviseur te kiezen. De gemeente is dat juist wel gewend.

De macht der gewoonte heeft op die manier beslist dat de architect en bouwadviseur gekozen zijn door de gemeente.

Achteraf geeft dit commotie, maar dat uit zich meer in wantrouwen en ergernis dan in het inzicht waar het fout is gegaan. Niemand heeft er bij stilgestaan dat de bewoners zelf op zoek kunnen gaan. Wantrouwen is het gevolg.

Gemeente moet iets doen!
Een zelfde probleem speelt bij een andere gebeurtenis waarbij een gemeente geconfronteerd werd met onrust in een buurt over baldadig en regelrecht sexueel intimiderend gedrag van jongens in een buurt. Er wordt een bijeenkomst georganiseerd waarbij de politie en de gemeente praat met bewoners. De bewoners zijn woedend en de gemeente moet iets doen. De (onafhankelijke) voorzitter vraagt een reactie van de gemeente. Maar vergeten wordt om het anders te vragen: “wie gaat wat doen?” in plaats van “wat gaat de gemeente doen?”. Daardoor wordt de gemeente eigenaar van het probleem, terwijl anderen misschien wel meer kunnen bereiken. Dat is geen onwil (de gemeente kan het nu eenmaal niet alleen oplossen) maar de macht der gewoonte die het probleem bij de gemeente heeft gelegd. Er is een aansporing (overlast) een routinehandeling (gemeente moet dit aanpakken) gevolgd door een beloning (we hebben de avond goede zaken gedaan). In het vervolg wordt de overlast niet weggenomen en de bewoners worden alleen bozer. Opnieuw is wantrouwen het gevolg. 

Het is net als met de goede voornemens voor 2013 die stranden moeilijker dan je denkt. Je moet analyseren wanneer de macht der gewoonte het overneemt. Charles Duhigg heeft hier een interessant boek over geschreven. Een gewoonte voltrekt zich in onze hersenen in niet meer dan drie stappen: de aansporing (ik heb een vieze smaak in mijn mond) gevolgd door de routinehandeling (ik neem een kauwgommetje) resulterend in de beloning (dat is lekker fris!). Je bewust worden van dit proces is een sleutel tot succes. (video) 



Die macht der gewoonte komt niet alleen vanuit de gemeente, maar ook vanuit de bewoners. Het zal wel even duren voor die strijd, in het nadeel van de macht der gewoonte, is beslist.

vrijdag 4 januari 2013

Wij eisen invloed en duidelijkheid over de OV chipkaart

De ov-chipkaart is bepalend voor ons reisgemak en inzicht in de kosten. Mogen wij daar iets over te zeggen krijgen? Bij betalen in winkels is dat nog aan banken. Die zijn nog enigszins gericht op ons als consument diensten te verlenen, want wij zijn ook direct hun klant. Bij de OV chipkaart is dat volledig ten voordele van de OV bedrijven ingericht. Daar moet en kan wat aan veranderen!

Ik ging eens op zoek naar de organisatie achter OV-chipkaart en zocht op hoe ik op deze monopolist invloed kan uitoefenen. Op de site van de OV-chipkaart zelf kun je niets vinden, maar in de adresbar staat Trans Link Systems.

Een onbekend bedrijf dat zich niet publiek verantwoordt
Trans Link Systems is opgericht door de vijf grootste OV-bedrijven. Het bedrijf is opgericht in 2001 door vijf grote openbaar vervoerbedrijven om het nationale OV-chipkaartsysteem in Nederland in te voeren en in stand te houden. De Raad van Commissarissen bestaat uit de heren A. Veenman (voorzitter), C. Smulders, P. Morley, C. Roovers en P. Peters. Volgens mij meer bedrijfsleven en ICT dan experts in consumentenrechten.Over governance staat ook:

"Nationale en regionale OV-bedrijven zijn overigens niet de enige partijen die bij de ontwikkeling van het nieuwe systeem zijn betrokken. De Rijksoverheid, de provincies, de stadsregio's, verschillende belangenorganisaties en toezichthouders hebben een rol bij de introductie van de OV-chipkaart in Nederland. Op verzoek verschaft TLS vaak informatie aan deze partijen over het centrale systeem. " (Noot: Maar we zijn de introductie voorbij, hoe gaat het daarna? HA)

Vreemd.

Deze monopolist heeft grote invloed op service aan reizigers en er is niet eens een jaarverslag te vinden. De governance is blijkbaar uitbesteed aan het rijk, provincies en belangenorganisaties. Dat laatste stelt weliswaar enigszins gerust, maar is dat genoeg? De rest wil gewoon lage kosten. Ik weet het dus niet! Het kadaster, om maar eens een andere monopolist te noemen, is veel en veel transparanter naar consumenten. Die geeft prestatiegegevens weer, laat zich visiteren en publiceert het kritische rapport online. Zelf Prorail is transparanter.

Meer macht aan de reizigers!
Eigenlijk zou ik wel mee willen beslissen over deze voor reizigers zo belangrijke organisatie. En nog mooier: daar is al een infrastructuur voor. We bezitten als reiziger allemaal een kaartje dat uniek is. We kunnen ov er belangrijke beslissingen zo meestemmen. Misschien kunnen bijvoorbeeld belangenorganisaties het recht krijgen bepaalde beslissingen als correctief referendum aan de reizigers voor te leggen. En overleg over nieuwe toe te voegen functies op de OV chipkaart.

Ondertussen zou ik wel wat verbeteringen weten die de organisatie zouden prikkelen tot betere dienstverlening. Ik zou denken aan de volgende zaken:
  • een gratis chipkaartlezer om zelf te kunnen bekijken of je uit bent gecheckt en hoeveel je rit heeft gekocht.
  • winst uit het vergeten uitchecken gaat direct terug naar de reizigers en wordt niet gebruikt om de uitvoeringsorganisatie te betalen. (Prikkel om dit uitchecken niet fout te laten gaan)
  • de organisatie laat zich voortaan elke vier jaar visiteren en publiceert het verslag op de site (eventueel van www.publiekverantwoorden.nl) .


P.S. 
Dit kwam voort uit blog 1 (ICT en de bevoegdheid je te straffen, maar geen mogelijkheid je te helpen) en blog 2 (Invloed van reizigers op de OV-chipkaart nodig) 

P.S. 2 Ik heb het jaarverslag opgevraagd van Trans Link Systems en kreeg als reactie dat het bedrijf het jaarverslag niet publiceert

Invloed van reizigers op OV-Chipkaart nodig

Dit jaar zal de chipkaart ook op de trein verplicht worden. Het gewone treinkaartje gaat verdwijnen. Dat zou nu al gebeuren, maar de NS heeft de verplichting uitgesteld. Daar ben ik blij om. De NS kan de vragen nog lang niet allemaal goed aan. Klanten hebben de behoefte aan overzicht in hun portemonnee. Ze moeten er nog aan wennen. 

Laatst kreeg mijn vrouw een brief dat ze haar voordeelurenkaart moest activeren op haar NS chipkaart. Maar die was verlopen, dus dat lukte niet. Inmiddels is het probleem nog niet opgelost. De klantenservice, de conducteurs, de site: niemand kan voldoende duidelijkheid geven. Zie deze blogpost.

Ik moest denken aan twintig jaar geleden toen ik als beleidsmedewerker bij de Consumentenbond werkte. Er was een proef met de chipcard geweest in Woerden. We hebben het over 1991 of zo. Toch waren de verwachtingen van de chipkaart heel wat hoger en van het gemak waren de beloften zelfs torenhoog. 

Chipkaart beloften niet waargemaakt
Die beloften zijn niet waargemaakt. Toen al hadden mensen meerdere passen bij zich: klantenkaarten en magneetpassen. Dat kon allemaal op één kaart. Je zou ermee kunnen bellen in een telefooncel, je klantenkaarten er op zetten en je medisch dossier altijd bij je hebben. De vragen gingen vooral over de privacy: zorg ervoor dat het bedrijf met de klantenkaart niet in je medisch dossier kan kijken. De Consumentenbond pleitte voor meer overzicht over de financiën. Dat was volgens de aanbieders eigenlijk onzin: iedereen zou een chipkaartlezer krijgen om het saldo te kunnen checken. Nu, twintig jaar later loop ik de beloften langs.

  1. Een einde aan al die pasjes
In mijn portemonnee telde ik vandaag het aantal kaarten en pasjes. De schade: 11 pasjes. En dat terwijl ik niet zoveel behoefte heb aan klantenkaarten, dus bij anderen kan de schade hoger zijn. Twee betaalpassen (de eigen en de gezamenlijke rekening), 5 OV-chipkaarten (een NS kaart, een buskaart en de drie OV-chipkaarten van de kinderen). Een creditkaart. Een Ikea familykaart, een bonuskaart en een paar andere klantenkaarten waar ik bijna niet omheen kon om geen dief te zijn van mijn portemonnee.

  1. Overzicht over je abonnementen en kortingen
Ik heb nog ergens een chipkaartlezer, maar die kan ik voor mijn kaarten niet gebruiken. Ik heb geen flauw idee hoeveel reisgeld er op mijn treinpas staat. Voor mijn buskaart heb ik automatisch opladen ingeschakeld. Datzelfde hebben we gedaan voor de OV-chipkaarten voor de kinderen omdat we anders de bus niet in kunnen. Daardoor weet ik niet hoeveel geld ik er aan kwijt ben. Overigens heb ik ook een paar papieren winkelkaartjes voor de bus in mijn portemonnee. Reis je met je chipkaart op zaterdag met de bus naar het centrum, dan ben je immers een stuk duurder uit. Dan kun je beter een papieren kaartje kopen. Veel mensen weten dat niet, want het is volstrekt niet duidelijk wat ze betalen.

    3. Sneller afrekenen
Betalen gaat inderdaad redelijk snel. Maar heeft de OV-chipkaart heeft ons tijd bespaard? Bij veel mensen wel: die hebben alleen hun eigen automatisch oplaadbare kaart. Bij ons echter niet. Soms zitten de chipkaarten van de kinderen in mijn portemonnee, maar gaat mijn vrouw met de kids ergens heen. Dan moet er van alles geregeld worden om de kinderen te laten betalen. Maar dat is natuurlijk ons probleem, waar het openbaar vervoer verder geen boodschap aan heeft.

Van de beloften is niets terecht gekomen. Uiteindelijk telde het voordeel voor de bedrijven wel, het voordeel voor de consumenten was niet belangrijk en is dan ook niet waargemaakt. Wil je inzicht, dan moet je de computer opstarten (als je die hebt) of je moet naar een chipkaartlezer. Wil je je treinabonnement op je buskaart in plaats van je treinkaart dan is dat een heidens karwei. Begin maar eens op de site te zoeken hoe dat moet.

Mijn conclusie: we zijn de chipkaart in gerommeld. Geen van de voordelen is waargemaakt. Alleen voordelen voor bedrijven gaven de doorslag, de klanten zijn het lijdend voorwerp gebleven. De bedrijven kunnen de klantvragen niet aan, niemand heeft goed inzicht, onze portemonnee puilt nog meer uit dan vroeger.

Tijd om invloed te gaan uitoefenen op deze voor ons reizigers zo belangrijke organisatie!